Max van den Berg

‘Een voordeel van krimp is dat er steeds meer initiatieven vanuit de bevolking zelf ontstaan’

Max van Den Berg gelooft in de kracht van mensen. “Als ik één les heb geleerd uit mijn werk, zowel bij stadsvernieuwing, als mijn werk in de krottenwijken van Zuid-Amerika en nu het werk in krimpgebieden, dan is het dat als mensen zich een probleem toe-eigenen, zij de kracht hebben om zich te organiseren en zelf oplossingen te vinden.” Hoe goed dat kan werken blijkt in de krimpgebieden in Noord-Groningen, waar bewoners veel kansen krijgen en oppakken om zelf te zorgen voor het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid van hun omgeving. Weliswaar met ondersteuning van een faciliterende overheid.

KRIMP
Ons thema dit nummer is krimp, wat betekent krimp voor u?
Ik beschouw krimp beleidsmatig als een versnelde verandering in de bevolkingssamenstelling en -omvang. Een plotselinge bevolkingsdaling van 10% leidt tot ingewikkelde beleidsproblemen omdat woningen leeg komen te staan, scholen niet meer voldoende leerlingen trekken enzovoort. Dergelijke veranderingen vinden in krimpgebieden vooral schoksgewijs plaats. Daarom is het belangrijk dat de minister nu aangepaste regelingen ontwikkelt voor krimp- gebieden. Waar men vroeger aanvullende finan- ciële steun kreeg bij versnelde bevolkingsgroei, is nu soms extrasteun nodig bij versnelde bevolkingsdaling, bijvoorbeeld om scholen open te houden.

Noord-Groningen is, met Zuid-Limburg en Zeeland, een van de drie krimpgebieden in Nederland. Kunt u iets vertellen over krimp in uw provincie?
De belangrijkste oorzaken van krimp zijn de vergrijzing en het dalende aantal geboorten, maar ook de achterblijvende ontwikkeling van werkgelegenheid speelt mee. Het is een structureel probleem dat al decennia speelt: de jonge en hoger opgeleide mensen verlaten het gebied en daar staat weinig instroom tegenover. Die bevolkingsdaling vindt vooral plaats in de periferie van Nederland. Gebieden die vaak niet als aantrekkelijk woongebied worden gezien. Maar persoonlijk vind ik het weidse landschap aan de randen van onze provincie erg de moeite waard. Ik fiets er graag, langs de terpdorpen in Noord- Groningen, met de oude, soms middeleeuwse kerkjes, de Groninger borgen en de statige boerderijen op het Hogeland en het Oldambt.

Verschilt Groningen van de twee andere krimpgebieden?
Jazeker. Zuid-Limburg is stedelijk gebied en gunstiger gelegen, dichtbij kansrijke gebieden zoals het Ruhrgebied. In Groningen zijn de krimpgebieden platteland en liggen ze meer perifeer. In Zeeland is de krimp ook een plattelandsproblematiek, al speelt daar het arbeidsplaatsentekort minder.
Groningen is pionier in het omgaan met de gevolgen van krimp.

In hoeverre is krimp een probleem?
De gevolgen van de bevolkingsdaling zijn een probleem omdat er een eenzijdige bevolkingsopbouw dreigt te ontstaan. Daarnaast neemt, doordat het aantal mensen afneemt, ook het draagvlak voor voorzieningen af. Verder ont- staat er een risico op verpaupering door leeg- stand van onroerend goed. Het tegengaan van verpaupering is een belangrijk aandachtspunt waar we al jaren aan werken. De woningcorpo- raties hebben al veel woningen vervangen door minder, maar betere woningen. In de wijk Op- wierde in Appingedam zijn bijvoorbeeld flatge- bouwen van na de oorlog vervangen door twee- onder-één-kapwoningen met tuin.

Biedt krimp ook kansen of voordelen?
Jazeker! De rust en ruimte, waar Groningen zo geliefd om is, blijft behouden en dat is een groot goed! Het leven is hier minder gejaagd dan in de Randstad. Je staat hier niet snel in de file. En op plekken waar eerst gebouwd zou worden, komt nu natuur of een park. Groen en frisse lucht zijn hier volop te vinden. Een ander voordeel is dat we steeds meer initiatieven uit de bevolking zelf zien ontstaan. Mensen zoeken elkaar op om samen voorzieningen in stand te houden. Daar zijn tal van voorbeelden van. Dorpsbewoners die zelf een visie schrijven voor de toekomst van hun dorp, zelf een buurtbus in leven roepen, een oude begraafplaats opknap- pen zodat het dorp weer een toeristische trek- pleister rijker is of een dorpsbios starten waar ook voetbal gekeken wordt. Dat is een zeer positieve ontwikkeling die goed is voor de sociale cohesie.

Denkt u dat het mogelijk is de krimp tegen te gaan of gaat het vooral om het opvangen van de gevolgen?
Het gaat vooral om het opvangen van de gevolgen. Maar we kunnen (en moeten) de krimpgebieden ook aantrekkelijk houden om verdere krimp te voorkomen. Dat betekent onder meer investeren in werkgelegenheid, in goed onderwijs en zorgen voor een goede spreiding van de voorzieningen. We hebben in Noord-Nederland twee economische speerpunten: energie en healthy ageing. Het Healthy ageing netwerk bundelt kennisinstellingen en bedrijven die innovaties stimuleren om gezond ouder worden te bevorderen. Het is verreweg onze grootste werkgever geworden.

GEVOLGEN VAN KRIMP AANPAKKEN
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de vermindering van de negatieve gevolgen van krimp?
In eerste instantie de overheid (provincie, gemeenten en rijk) met het maatschappelijk middenveld. Maar zelforganisaties van bewoners moeten de primaire kansen krijgen. In bijna elk dorp in Groningen zijn bewonerscomités, verenigingen en stichtingen te vinden. Wie de gevolgen van krimp wil aanpakken moet uit- gaan van die netwerken. We kunnen niet alles zelf doen. De bewoners moeten zelf met plan- nen komen. En vervolgens moeten overheden, maatschappelijk middenveld en bewoners sa- menwerken. In de Eemsdelta (Delfzijl en omgeving) hebben bijvoorbeeld vijfendertig partijen een convenant gesloten om samen te investeren in het leefbaar houden van het gebied.

Is die samenwerkende aanpak specifiek voor Noord-Groningen?
De aanpak van meer samenwerken is ook in andere gebieden toepasbaar, daar ben ik van overtuigd. Wel vinden hier in Groningen allerlei experimenten plaats, bijvoorbeeld om te kijken hoe dorpsbewoners zelf de thuiszorg kunnen organiseren of projecten om de waarde van onroerend goed te behouden. Groningen is pionier als het gaat om omgaan met de gevolgen van krimp. En de kennis die we hier opdoen, delen we met Limburg en Zeeland.

OUDEREN IN KRIMPREGIO’S
Wat zijn volgens u de belangrijkste gevolgen voor ouderen in krimpgebieden?
Door leegstand is het voor ouderen die kleiner willen wonen vaak lastig hun woning te verko- pen. En er is veel vraag naar seniorenwoningen wat betekent dat we de woningvoorraad moe- ten aanpassen. Verder zijn de voorzieningen (doordat ze meer gebundeld en geconcentreerd worden) soms wat verder weg waardoor ou- deren verder moeten reizen om bijvoorbeeld boodschappen te doen. Voor minder mobiele ouderen kan dat problematisch zijn. Daarnaast wordt de beroepsbevolking kleiner, terwijl de zorgvraag stijgt. Het is maar de vraag wie die zorg straks moet verlenen. In de praktijk leveren kinderen en andere familieleden veel informele zorg, maar die zijn niet altijd in de buurt. Daardoor is er bij alleenstaande ouderen risico op vereenzaming. Wij moeten hen netwerken aanbieden en ook investeren in ict-hulpmiddelen [zie het artikel van Nationaal Programma Ouderenzorg in dit nummer voor een inspirerend voorbeeld van ict als middel tegen vereenzaming]. Maar door de mand genomen gaat het nog erg goed in Noord-Nederland en is de zelfredzaamheid nog altijd hoog.

De huidige trend is dat er een beroep wordt gedaan op de meer vitale ouderen om zich in te zetten voor hun hulpbehoevende generatiege- noten. Hoe denkt u daar over?
Ik vind het bijzonder lastig om die verantwoordelijkheid op hun schouders te leggen. We stellen jongeren toch ook niet verantwoordelijk voor de zorg van bijvoorbeeld alcoholverslaafde generatiegenoten? Het is te veel gevraagd om dat alleen bij de eigen groep neer te leggen. We moeten daar zeer voorzichtig mee zijn en vooral vasthouden aan differentiatie. De generaties moeten samen zorgen dat het prettig leven is voor iedereen. Ik ben vanouds een sociaal- democraat en geloof in solidariteit en samenhang. Dat kan alleen als iedereen bij het systeem betrokken is. Neem bijvoorbeeld de roep om de AOW af te schaffen voor iedereen die twee keer modaal verdient. Dat zou ongelofelijk stom zijn, omdat we daarmee het principe van wederzijdse verzekering doorbreken. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als de hogere inkomens twee derde van hun AOW via belastingen terug aan de staat moeten geven, maar wel als de grondgedachte dat iedereen deelneemt aan het systeem wordt opgeheven. Het moet niet zo zijn dat degene die zich wel kunnen redden zich gevoelsmatig loskoppelen van de groep die steun nodig heeft. Zo ontstaat op termijn een ongewenste tweedeling in de samenleving.

Ziet u in krimpregio’s ook kansen voor ouderen?
Jazeker. Ouderen, die vaak meer tijd hebben dan werkenden, krijgen in krimpgebieden veel kansen om iets te doen voor hun omgeving. En omdat er steeds meer ouderen zijn, wordt het voor hen ook gemakkelijker om zich te verenigen. Dat gebeurt ook op allerlei manieren, via het verenigingsleven, noaberschap, mantelzorg of andere vormen van vrijwilligerswerk die bijdragen aan de leefbaarheid.

ACTIEVE BEWONERS
Er is in krimpgebieden veel ruimte voor eigen initiatieven, zegt u. In hoeverre wordt er daadwerkelijk samengewerkt met bewoners van krimpgebieden?
De provincie en gemeenten vinden samenwerking met bewoners bijzonder belangrijk. Wij, en ook de corporaties, proberen bewoners op allerlei manieren te betrekken, door informatieavonden te organiseren over de regionale woonvisies of over de leefbaarheidsplannen voor de krimpregio’s. Ik ben er van overtuigd dat we op de goede weg zijn met burgerparticipatie. Of het voldoende is, dat moeten we aan de inwoners zelf vragen. Maar het staat bij ons in ieder geval hoog op de agenda. Persoonlijk hecht ik sterk aan zelforganisatie. Uiteindelijk moeten mensen het zelf doen.

U hecht aan zelforganisatie?
Ja, je ziet overal dat problemen pas echt opgelost worden als mensen zichzelf organiseren, of het nu gaat om stadsvernieuwing of om ontwikkelingswerk. Natuurlijk zijn fysieke voorzieningen nodig, gebouwen moeten gerenoveerd worden en waterputten geslagen, maar uiteindelijk verandert er pas echt iets als mensen het als hun eigen probleem ervaren en zelf dat probleem willen aanpakken. Degenen die dat doen, vormen altijd een kleine minder- heid, een voorhoede die de boel opentrekt met nieuwe ideeën. Het zijn de dapperen die dwars tegen de keer in nieuwe dingen tot stand weten te brengen. Die mensen moeten we steunen. We moeten hen opzoeken, achter hen gaan staan en hen als serieuze partner aanspreken. Natuurlijk verschillen stadsvernieuwingsgebieden, krottenwijken in de derde wereld en krimpgebieden verschillen enorm van elkaar, maar toch worden overal dezelfde fouten gemaakt, namelijk dat men oplossingen van bovenaf uitdenkt. Dat gaat niet. Zo worden bewoners nooit eigenaar van het probleem met als gevolg dat ze achterover gaan leunen en wachten tot de overheid het probleem voor hen aanpakt.

Zijn die pioniers ook altijd aanwezig?
Nee, soms heb je mensen van buiten nodig met een frisse blik en frisse energie. Daarom is het in krimpgebieden belangrijk dat ook nieuwkomers hier naartoe komen. Je ziet dan, als het dorp het toelaat, een nieuwe energie ontstaan. Bijvoorbeeld als een jonge ondernemer een camping, watersportplekje of hotel opent. De sfeer kan dan ineens omslaan en anderen meetrekken om ook zelf de boel weer levendig te maken.

Mensen moeten dus meer zelf doen?
Tot op zekere hoogte. We moeten niet doorslaan. Er zit een fikse grofheid in de mate waarin soms wordt gedacht dat mensen zichzelf wel kunnen redden, ook al kampen ze met zwaarwegende problemen die diep ingrijpen op hun leven. Gezinnen die generatie na generatie in de armoedeval terechtkomen, waar geweld en drank spelen, die moeten ondersteuning blijven krijgen van vakmensen die ook nauw met elkaar samenwerken. Met als doel te zorgen dat die gezinnen uiteindelijk zelf in staat zijn verbanden te leggen en de eigen problemen aan te pakken. Het gaat om een balans. Een actieve overheid is voor mij een overheid met compassie, inzicht en kennis, die niet overneemt en niet de behoefte voelt om in de plaats te treden van bewoners, hen ruimte geeft om zelf met oplossingen te komen, maar hen ook adequate steun biedt wanneer nodig. Wat nodig is, is iemand die tijd heeft om met bewoners op te trekken, samen plannen te maken en vervolgens gemeentes en anderen erbij te betrekken zodat die plannen kans van slagen hebben. Om bureaucratisering te voorkomen kan dat het beste via projectgebonden initiatieven. Verder moet het vooral klein en dicht bij de mensen blijven. Laat mensen op dorpsniveau hun oplossingen zoeken en behandel hen daarbij als volwassenen. Als zij een dorpsvisie ontwikkelen die ten nadele is van andere dorpen of plannen ontwikkelen die een grote financiële bijdrage van de overheid veronderstellen, dan moet je het debat met hen aangaan en hen confronteren met de beperkingen. Ik heb gemerkt dat als je een probleem en de mensen die er aan werken echt serieus neemt, zij altijd in staat zijn om ook de beperkingen te aanvaarden.

Kunt u een paar inspirerende voorbeelden van zelforganisatie noemen?
Een mooi voorbeeld vind ik bewoners die samen een avontuurlijk bos hebben aangelegd om het dorp ook aantrekkelijk te maken voor mensen met kinderen. Pal aan het bos zit ook het buurthuis, waar de vrijwilligers die het bos onderhouden ook een plek hebben. Een ander mooi voorbeeld is een dorp waar bewoners zelf een plan uitdachten om obesitas, een probleem dat hier in de regio speelt, als speerpunt te nemen voor de school om zo het aantal leerlingen te doen stijgen en de school in leven te houden.

EIGEN OUDER WORDEN
Hoe kijkt u naar uw eigen ouder worden?
Ik ben op een leeftijd waarbij het fysiek nog heel goed gaat. Natuurlijk voel ik wel dat mijn lichaam anders reageert dan toen ik vijftig was, maar ik sport bewust veel om fit te blijven. Ik zwem twee keer in de week en ga twee keer in de week hardlopen en fietsen. Dat is de enige manier om mijn baan, die toch een soort topsport is, te kunnen blijven doen. Wat ik verder belangrijk vind is dat ik plezier heb in mijn werk. Daar krijg ik energie van en dat helpt enorm om levendig, geïnteresseerd en vol aandacht te blijven. Ik ben nog volop be- zig met lol hebben in mijn werk. Ik leer nog altijd nieuwe dingen en zoek daarvoor bewust jongere generaties op, op scholen, in debatten, maar ook hier in provinciehuis. Ik leer van hen en dat inspireert mij.

Over dit interview:
Dit interview is verschenen in tijdschrift Geron en geschreven door Christina Mercken en Jan Willem van de Maat. Bekijk het origineel als pdf.




Post Comment